Het recent gepubliceerde artikel in NRC brengt een interessante ontwikkeling in de landbouw onder de aandacht: de pogingen om biologische stikstofbinding, een proces dat van nature voorkomt bij vlinderbloemigen, ook mogelijk te maken voor andere gewassen zoals maïs, tarwe en aardappelen. Deze gewassen zouden dankzij innovatieve bacteriepreparaten minder afhankelijk moeten worden van kunstmest, waarvan de productie veel energie kost en die negatieve milieueffecten heeft, zoals de uitspoeling van nitraat en de uitstoot van lachgas. Hoewel het idee aantrekkelijk klinkt, wordt de effectiviteit van deze technologieën sterk in twijfel getrokken door experts.
Het overzichtsartikel van Ken Giller en collega’s in het wetenschappelijke tijdschrift Plant & Soil biedt een kritisch perspectief op de huidige stand van zaken rondom biologische stikstofbinding, een onderwerp dat cruciaal is voor de toekomst van duurzame landbouw. Het artikel benadrukt de noodzaak van robuust wetenschappelijk bewijs en onafhankelijk onderzoek om de haalbaarheid van deze technologieën te beoordelen. Volgens de onderzoekers ontbreekt er substantieel bewijs dat de bacteriepreparaten daadwerkelijk bijdragen aan stikstofbinding in landbouwkundig relevante hoeveelheden. Giller, emeritus-hoogleraar plantaardige productiesystemen aan Wageningen Universiteit, benadrukt dat de claims van grote agromultinationals zoals Syngenta en Corteva, die deze producten op de markt brengen, niet door onafhankelijke studies worden ondersteund.
De technologieën waar het hier om gaat, maken gebruik van vrij levende bacteriën die stikstof uit de lucht zouden vastleggen in de wortelzone van gewassen. In tegenstelling tot symbiotische bacteriën zoals Rhizobium, die beschermd zijn binnen speciale knolletjes op wortels, zijn vrij levende bacteriën blootgesteld aan zuurstof, wat het stikstofbindende enzym nitrogenase kan inactiveren en hun effectiviteit beperkt. Producenten beweren dat deze bacteriën tot 50 kilogram stikstof per hectare kunnen vastleggen, een hoeveelheid die vergelijkbaar is met ongeveer 130 kilogram kunstmest. Het overzichtsartikel in Plant & Soil laat echter zien dat deze beweringen op losse schroeven staan. De onderzoekers wijzen erop dat sommige preparaten, zoals BlueN van Corteva, niet eens beschikken over het enzym nitrogenase dat essentieel is voor stikstofbinding. Andere preparaten bevatten bacteriën die stikstof binden, maar slechts in minimale hoeveelheden die landbouwkundig gezien verwaarloosbaar zijn.
De kritiek van Giller en zijn collega’s richt zich ook op de manier waarop onderzoek naar deze technologie wordt uitgevoerd. Ze beschrijven een patroon waarin onderzoeksresultaten selectief worden gepresenteerd om positieve effecten te benadrukken, zonder voldoende aandacht voor de beperkingen. Onafhankelijke veldproeven, uitgevoerd door meerdere universiteiten in de Verenigde Staten en Canada, tonen vrijwel geen significante effecten op opbrengsten of stikstofbinding. Slechts in enkele gevallen werd een klein positief effect waargenomen, maar deze lijken volgens de onderzoekers eerder toevalligheden te zijn dan structurele verbeteringen.
De maatschappelijke relevantie van deze discussie is groot, vooral voor groepen zoals boeren die afhankelijk zijn van betrouwbare bemestingsmethoden en beleidsmakers die streven naar duurzamere landbouwpraktijken. Ook internationale ontwikkelingsorganisaties spelen een rol, omdat zij vaak investeren in technologieën die kleine boeren in ontwikkelingslanden zouden moeten helpen. Wereldwijd is de landbouw sterk afhankelijk van kunstmest, die niet alleen veel energie kost om te produceren, maar ook negatieve milieueffecten heeft zoals uitspoeling van nitraat en emissies van lachgas. Biologische stikstofbinding wordt daarom vaak gezien als een duurzamer alternatief. Tegelijkertijd waarschuwt het overzichtsartikel voor de risico’s van het promoten van ongeteste technologieën, vooral in ontwikkelingslanden waar kleine boeren afhankelijk kunnen worden van deze producten. Volgens Giller worden boeren in Afrika en Azië soms ten onrechte hoop gegeven dat deze preparaten hun afhankelijkheid van kunstmest kunnen verminderen. Het uitblijven van de verwachte resultaten kan hen in een kwetsbare positie brengen.
Een alternatief dat al langer bewezen effectief is, is het opnemen van vlinderbloemigen in teeltrotaties. Deze aanpak wordt praktisch toegepast door gewassen zoals klaver en bonen in het bouwplan op te nemen, wat helpt om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren door natuurlijke stikstofbinding. Dit proces verlaagt de behoefte aan kunstmest aanzienlijk en heeft bovendien minder milieueffecten, zoals het verminderen van nitraatuitspoeling. In vergelijking met de besproken bacteriepreparaten biedt deze methode een betrouwbaarder en beter gedocumenteerd resultaat, met directe voordelen voor zowel boeren als het milieu. Deze plantenfamilie, waartoe onder meer klaver en bonen behoren, leeft in symbiose met bodembacteriën die stikstof uit de lucht vastleggen. Deze natuurlijke stikstofbinding draagt bij aan de vruchtbaarheid van de bodem en kan de behoefte aan kunstmest aanzienlijk verminderen. In Nederland is er bovendien ruimte om kunstmest efficiënter te benutten door bemesting beter af te stemmen op de groeifasen van gewassen.
De kritiek van Giller en zijn collega’s roept bredere vragen op over de integriteit van wetenschap en de rol van commerciële belangen in de ontwikkeling van nieuwe landbouwtechnologieën. Het is duidelijk dat verdere onafhankelijkheid en strenge toetsing noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat innovaties zoals deze daadwerkelijk bijdragen aan een duurzame landbouw. Het NRC-artikel en het overzichtsartikel in Plant & Soil bieden waardevolle inzichten die een genuanceerde discussie over deze veelbelovende maar complexe technologieën mogelijk maken.

Plaats een reactie