Rottende of rijpende mest? De vergeten sleutel tot minder ammoniak en gezondere bodem (Peter VanHoof legt het uit)

Met een eenvoudige formule spelen? Klik hier.

“Niet alle mest is hetzelfde” zegt Peter VanHoof. Dat blijkt ook uit recent praktijkonderzoek waarin ruim 170 monsters van rundveemest zijn geanalyseerd op hun chemische samenstelling, biologische kwaliteit én ammoniakemissie. De verschillen bleken enorm. Sommige monsters stootten zes keer meer ammoniak uit dan andere. Maar niet alleen de uitstoot verschilt: ook de waarde voor het bodemleven blijkt sterk afhankelijk van de ‘kwaliteit’ van mest.

Wat is goede mest?

In de volksmond wordt mest vaak negatief geassocieerd met stank, emissie en overschot. Maar wie preciezer kijkt, ziet dat er zoiets bestaat als goede mest. Mest die niet stinkt, die nauwelijks ammoniak of H₂S uitstoot, die rijk is aan melkzuurbacteriën in plaats van pathogenen, en die het bodemleven juist voedt in plaats van onderdrukt. Zulke mest noemen we rijpende mest.

Rijpende mest heeft doorgaans een pH lager dan 7,1, een lage geleidbaarheid (EC < 16 mS/cm), een gunstige koolstof/stikstofverhouding (CN > 10), en een redelijke redoxwaarde die duidt op gezonde microbiële activiteit. Rottende mest daarentegen is te zout, te basisch, en bevat veel ammoniak, H₂S en ongewenste bacteriën. Ze kleeft aan je laarzen en ruikt scherp. En dat is geen toeval.

Rechtstreeks gemeten emissies

In het onderzoek zijn monsters op locatie genomen en binnen een paar uur geanalyseerd met een mobiele meetopstelling. Zo werd direct de ammoniakemissie gemeten bij 20 °C met een gestandaardiseerde luchtstroom over het mestoppervlak. De spreiding was schokkend: van minder dan 20 ppm NH₃ tot meer dan 130 ppm, met uitschieters bij kalvermest en geconcentreerde digestaten van boven de 200 ppm.

Naast ammoniak werd ook H₂S gemeten – een gas dat nog giftiger is voor bodemleven dan NH₃. Gelukkig hadden veel rundveemestmonsters hier lage waarden, maar ook hier waren er bedrijven met flinke pieken.

Mestwaarde in euro’s én in bodemimpact

Door de nutriënteninhoud van elk monster (N, P, K, etc.) om te rekenen naar kunstmestprijzen werd een economische waarde per ton mest berekend: gemiddeld €12,66 per kuub, met een spreiding van €7,60 tot €16,70. Maar daar bleef het niet bij. De onderzoekers gaven ook een bonus of malus op basis van de biologische en emissietechnische kwaliteit:

  • Emissie van NH₃ en H₂S: €0,10 korting per ppm boven de norm, bonus bij lagere waarden.
  • pH: bonus bij pH < 7,1, malus bij hogere pH.
  • Geleidbaarheid: malus bij hoge zoutbelasting.
  • CN-verhouding: correctie voor benodigde stro bij te lage koolstof.

Het resultaat? Een verschil van meer dan €30 per kuub tussen de beste en slechtste mest. En dat zonder rekening te houden met de schade of opbrengstderving in de bodem.

Wat bepaalt nu die kwaliteit?

Uit de gegevens blijkt dat de mestkwaliteit sterk samenhangt met:

  • Rantsoensamenstelling (voldoende structuur, niet te snel verterend).
  • Verblijftijd van de mest (te jonge mest is instabiel en kan al rottend zijn).
  • Beweiding en management in de stal.
  • Wel of geen vergisting: digestaat bleek over het algemeen een slechter product qua CN-verhouding en ammoniakemissie.

Interessant is dat de labels ‘gangbaar’ of ‘biologisch’ weinig voorspellende waarde hadden. Er zijn biologische bedrijven met slechte mest, en gangbare bedrijven met uitstekende mest – en vice versa. Het gaat om wat je doet, niet om welk etiket je draagt.

Waarom dit ertoe doet

De mest die je op het land brengt, bepaalt niet alleen wat er in de lucht terechtkomt, maar ook hoe de bodem zich ontwikkelt. Rottende mest bevat meer ammoniak, minder koolstof, en remt het bodemleven. Rijpende mest daarentegen voedt het bodemleven, leidt tot gezondere gewassen en structurele opbouw van organische stof.

De boodschap is helder: we moeten mest niet alleen kwantitatief beoordelen, maar vooral kwalitatief. Standaardemissiefactoren, forfaits en gebruiksnormen houden daar onvoldoende rekening mee. Wie werkelijk wil sturen op stikstofefficiëntie, biodiversiteit en bodemgezondheid, moet de mest leren lezen.

Tijd voor een mestkwaliteitslabel?

Een volgende stap zou kunnen zijn: het invoeren van een mestkwaliteitskeurmerk. Net zoals compost wordt gekeurd op stabiliteit en zuiverheid, zouden ook drijfmeststromen beoordeeld kunnen worden op hun chemische, microbiologische en emissie-technische kwaliteit. Dat helpt niet alleen de boer, maar ook de afnemende akkerbouwer én de beleidsmaker die wil sturen op werkelijk effect.

Goed beleid begint bij goed meten. En goede mest begint bij goed management.

Plaats een reactie