Disclaimer: Dit zijn formele berekeningen uit 2021 door de overheid(sinstanties). Dit is dus geen doorrekeningen door stikstofinfo.net en ook geen opinie van ons!
In maart 2021 verschenen twee belangrijke documenten in Den Haag die nog altijd het fundament vormen van het stikstofbeleid dat sindsdien is ontwikkeld: het rapport “Normeren en beprijzen van stikstofemissies” van ABDTOPConsult onder leiding van Bernard ter Haar, en een technische doorrekening van het RIVM over het verwachte effect van deze maatregelen op de stikstofdepositie. Hoewel inmiddels veel politieke retoriek over stikstof over tafel is gegaan, zijn deze documenten nog altijd bepalend voor de beleidsrichting — vooral voor de landbouwsector. Wat zeggen deze rapporten precies? En wat betekenen ze concreet voor boeren?
De kern: normeren, beprijzen en reduceren
Het rapport van ABDTOPConsult zet de lijnen uit voor een nieuw stikstofbeleid. De kernboodschap is duidelijk: zonder forse ingrepen in met name de landbouwsector, zullen de Europese natuurdoelen niet gehaald worden en blijft de vergunningverlening juridisch kwetsbaar. Er moet dus worden genormeerd (d.w.z. vastleggen wat maximaal mag worden uitgestoten) en/of beprijsd (financiële prikkels voor emissiereductie).
De landbouw komt in het rapport expliciet naar voren als dé sector waar de grootste reducties mogelijk én nodig zijn. Daarbij wordt geen enkele maatregel uitgesloten: van voermaatregelen tot veestapelkrimp, van technologische innovatie in stallen tot de beëindiging van bedrijven dicht bij kwetsbare natuur. Wat de auteurs onderstrepen, is dat vrijblijvendheid voorbij is: er moet gestuurd worden op daadwerkelijke emissies, niet langer alleen op inputnormen of theoretische reductiepercentages.
Het RIVM: wat leveren de maatregelen eigenlijk op?
In opdracht van het ministerie van LNV heeft het RIVM vervolgens de maatregelen doorgerekend op effectiviteit. De analyse is indrukwekkend in omvang: 17 maatregelen, waaronder 8 specifiek voor de landbouw, elk met meerdere varianten. De doelstelling: een realistisch beeld schetsen van wat deze maatregelen zouden doen tegen 2030.
De landbouwmaatregelen zijn aangedragen door de WUR, met uitzondering van de zogenaamde “piekbelastersmaatregel”, die het RIVM zelf modelleerde. De belangrijkste maatregelen zijn:
- L1 – Krimp veestapel via inname van productierechten.
- L2 – Verhandelbare ammoniakrechten, al dan niet met afroming.
- L3 – Voermaatregelen om het ruw eiwitgehalte omlaag te brengen.
- L4 – Meer weidegang.
- L5 – Aanpassing in mestaanwending (verdunnen, toevoegen van zuren, verbod op drijfmest).
- L6 – Vervanging van kunstmest door organische varianten.
- L7 – Verplichte stalmaatregelen, gebaseerd op Brabantse en Limburgse normen.
- L12 – Beëindiging van veehouderijen dichtbij Natura2000-gebieden.
Elke maatregel wordt in detail uitgewerkt en doorgerekend. Bijvoorbeeld: de variant L12a, waarbij alle veehouderijen binnen 250 meter van stikstofgevoelige Natura2000-gebieden zouden moeten stoppen, levert een geschatte depositiereductie op van ongeveer 36 mol/ha/jaar op directe nabijgelegen natuur. Bij uitbreiding tot 500 meter en alleen bij bedrijven met een lokale bijdrage van >2 mol/ha (L12b), stijgt dat tot 53 mol/ha/jaar.
Opvallend is dat de voermaatregelen (L3) – vaak als ‘vriendelijk alternatief’ gepresenteerd – maar beperkt effect sorteren, tenzij ze zeer streng worden doorgevoerd. Ook technologische maatregelen aan stallen (L7) zijn relatief beperkt effectief in vergelijking met bronmaatregelen als krimp of beëindiging.
Ruimtelijke differentiatie: stikstof is lokaal, beleid (nog) niet
Een interessante notie in beide rapporten is het besef dat stikstofdepositie zeer lokaal werkt. Dit betekent dat maatregelen vooral effectief zijn als ze in de buurt van kwetsbare natuur worden genomen. Landelijk beleid met generieke normen of heffingen kan daarom leiden tot inefficiënties, waarbij boeren ver weg van gevoelige natuur wél moeten investeren of inleveren, terwijl lokale problematiek onopgelost blijft.
Dat verklaart ook waarom maatregelen als L12a en L12b – gericht op beëindiging van piekbelasters binnen een straal van 250 tot 500 meter – relatief hoog scoren in effectiviteit per maatregel. De depositiereductie landt immers vrijwel direct op de natuurdoelen die juridisch beschermd moeten worden.
Toch is ruimtelijke differentiatie nog altijd politiek gevoelig. Want wat als blijkt dat 90% van het probleem bij 10% van de bedrijven zit? Mag je dan 90% van de boeren ontzien?
Beprijzen: heffingen en rechtenhandel
Naast normering wordt ook het instrument van beprijzing uitgewerkt. De meest vergaande variant is het stelsel van verhandelbare ammoniakrechten (L2), waarbij jaarlijks een reductiepad wordt afgedwongen via afroming (bijvoorbeeld 4% of 7% per jaar) en waarbij boeren rechten kunnen kopen of verkopen. Een dergelijk systeem vergt wel een robuuste administratie, monitoring én handhaving. Het voordeel: je kunt sturen op de goedkoopste reductie per kilo uitstoot.
Heffingen per kilogram NH₃ of NOₓ zijn ook doorgerekend, maar blijken politiek en maatschappelijk zeer gevoelig, mede omdat boeren dan ‘dubbel’ zouden worden geraakt: ze betalen én moeten investeren.
De politieke implicatie: zachte dwang en harde keuzes
Wat beide rapporten samen impliceren, is dat het stikstofbeleid de landbouwsector niet alleen raakt, maar in essentie herschikt. Boeren die dichtbij kwetsbare natuur zitten, worden (al dan niet vrijwillig) aangemoedigd om te stoppen of te verplaatsen. Boeren op andere locaties moeten verduurzamen, investeren of intensiteit afbouwen. Vrijwel niemand blijft volledig buiten schot.
Wat ontbreekt in beide documenten is een analyse van de maatschappelijke impact: wat betekent dit voor de leefbaarheid van het platteland, voor de voedselzekerheid, of voor het vertrouwen van boeren in de overheid? Die afweging is kennelijk politiek en wordt buiten de technische analyses gehouden.
Conclusie: geen verrassing, maar wel onderbelicht
Het huidige stikstofbeleid is dus geen toevallig samenraapsel van losse maatregelen. Het is het directe resultaat van een beleidsvisie en onderbouwing die al in 2021 zwart-op-wit werd gezet. En hoewel er sindsdien politieke wisselingen zijn geweest, vormt dit pakket nog steeds het fundament onder de keuzes die het kabinet nu maakt — of móet maken.
Voor boeren is het van belang om deze documenten goed te kennen. Ze laten zien dat het beleid niet zozeer gericht is op ‘boer weg pesten’, maar wel degelijk systematisch stuurt op de herinrichting van de landbouw. De route ligt vast. De vraag is alleen nog: wie mag er nog meedoen?

Plaats een reactie