Heidebeheer, stikstof en fosfaat: waarom roofbouw met schapen eeuwenlang werkte (en waar de grens lag)

Lees over de Heide en Schapen ook:

In het hedendaagse stikstofbeleid worden schapen op de heide vaak als duurzame bondgenoten gezien. Ze houden de begroeiing kort, vertragen de successie naar bos, en — niet onbelangrijk — voeren stikstof af in de vorm van mest die elders wordt uitgescheiden. Maar een scherpe vraag kwam recent bovendrijven: als schapen stikstof afvoeren, dan voeren ze toch ook fosfaat af? En is dat geen probleem? Is fosfaatgebrek misschien wel een grotere bedreiging voor de heide dan het huidige stikstofoverschot?

Deze vraag is niet triviaal. Wie de geschiedenis van het Nederlandse heidelandschap kent, weet dat deze landschappen geen natuur zijn in de zin van ‘onaangetast’. Integendeel: het zijn cultuurlandschappen, gevormd en in stand gehouden door duizenden jaren van menselijke activiteit. Schapenbegrazing was daar een essentieel onderdeel van — maar geen vanzelfsprekend evenwichtig systeem. Het kende zijn grenzen. En juist door die grenzen te begrijpen, begrijpen we ook waarom het systeem met schapen in de 19e eeuw instortte en hoe kunstmest de zandgronden redde van hun ecologische en agrarische dood.

De wortels van de heide: zure strategieën

Heideplanten, zoals de bekende struikheide (Calluna vulgaris), hebben zich aangepast aan voedselarme zandgronden. Hun wortels scheiden organische zuren uit die fosfaat kunnen losmaken uit zandkorrels. Daarmee kunnen ze overleven in gebieden waar andere planten zouden verhongeren. Maar deze strategie kent een prijs: het is roofbouw. De fosfaat die wordt vrijgemaakt, wordt via de plant opgenomen, en bij begrazing (en mestafvoer) definitief uit het systeem gehaald.

In een gesloten systeem, zonder menselijke ingreep, zou de heide kunnen overleven door een interne cyclus van bladval, verrotting, en heropname van nutriënten. Maar dat was niet het systeem op de Veluwe en andere heidegebieden in Nederland. Daar werd geplagd, geoogst, gemaaid en begraasd. Strooisel ging naar de stal, mest ging naar het land. De heide verloor daarmee permanent nutriënten — zowel stikstof als fosfaat.

De cyclus van uitputting en herstel

Door langdurige exploitatie raakte de bovenste zandlaag van de heide uitgeput. Boeren wisten dat goed: het zogeheten loodzand was waardeloos op stal. Het “vreet mest”, zo zeiden ze — mest verdween er als het ware in zonder effect. Dat loodzand had nauwelijks nog fosfaat en andere voedingselementen. De oplossing? Heide maaien vlak boven de grond, de bovenlaag laten verstuiven, en wachten op hernieuwde kolonisatie.

Dat klinkt als een hardvochtige aanpak, maar het werkte: windverstuiving zorgde voor een verjonging van de bodem. De kale plekken werden eerst bevolkt door algen en korstmossen, later door heide. In zekere zin was zandverstuiving een noodzakelijke fase in het eeuwenoude systeem van kringlooplandbouw. Maar het systeem had een achilleshiel: het duurde steeds langer om een uitgeputte plek te herstellen. De benodigde oppervlakte voor actieve heide nam toe, maar er was minder personeel, minder schapen, en minder tijd. Tegelijkertijd begonnen akkers te stuiven, raakten wegen en sloten verstopt, en daalde de beschikbaarheid van heideplaggen voor op stal.

Wat deden de boeren?

Ze brachten zand naar de stal. Niet van de heide, maar van graslanden langs beken en in de beemden. Dat zand werd vermengd met strooisel en mest, en zo keerde een deel van de bodemvruchtbaarheid terug op de akkers. De oude akkers werden daarmee letterlijk opgehoogd: op sommige plekken wel met een meter aan zandrijke mest. Die oude akkers zijn vandaag nog herkenbaar als esgronden.

Zonder dat zand, zo wisten boeren, verteerde heidestrooisel niet goed. Het vergiste niet, het rotte te traag, het leverde te weinig. De boerenpraktijk was dus een uitgekiend samenspel van heidebeheer, mesthuishouding en zandmanagement. Maar het systeem zat op het randje. De balans was fragiel. En vanaf de 19e eeuw werd dat zichtbaar.

De rol van stikstof en fosfaat

Stikstof, vaak als nitraat of ammonium, is vluchtig. Het spoelt uit, verdampt als ammoniak, of wordt via denitrificatie omgezet in gasvormige stikstofoxiden of stikstofgas. In een natuurgebied zonder intensief menselijk gebruik gaat stikstof niet volledig verloren, maar een groot deel verdwijnt uit het systeem. Fosfaat daarentegen is immobiel. Het bindt zich stevig aan bodemdeeltjes en spoelt nauwelijks uit. Wie fosfaat afvoert — via mest of biomassa — verarmt de bodem snel. In zekere zin is fosfaat een fundamenteler beperkende factor in droge zandgronden dan stikstof.

Dat betekent: wie jarenlang begraast met schapen en de mest afvoert, voert ook fosfaat af. De stikstof kan deels worden vervangen door atmosferische depositie, of via stikstofbindende vlinderbloemigen, maar fosfaat moet ergens vandaan komen. In het oude systeem kwam dat via de cyclus van zandverstuiving en spontane herbebossing, algen, en langzame bodemvorming. Maar het ging steeds trager.

Kunstmest als “redding”

De komst van kunstmest — vanaf pakweg 1850, met de introductie van superfosfaat en later stikstofmeststoffen — veranderde alles. Ineens was het niet meer nodig om hectares heide te beheren voor een beetje strooisel. De mestproductie kon efficiënter. Zand hoefde niet meer van ver gehaald te worden. De bemesting van akkers werd productiever. De economische waarde van de heide daalde, en veel heidegronden werden omgezet in bos, akker of grasland.

Zonder kunstmest zou het systeem waarschijnlijk zijn ingestort. De heide was haar nut kwijt, de draagkracht van het systeem was te klein geworden. Wat vandaag als ‘natuur’ wordt gekoesterd, was toen een stervende cultuurvorm.

En vandaag?

Vandaag de dag zien we een herwaardering van heide, maar met een ander doel: biodiversiteit, recreatie, cultuurhistorie. In dat kader worden schapen opnieuw ingezet. Niet om mest te produceren, maar om heide open te houden en stikstof te verwijderen. Maar wie dat doet, moet zich bewust zijn van het complete plaatje. De afvoer van fosfaat kan na verloop van tijd leiden tot verarming van de bodem. En die verarming kan, op de lange termijn, de heide opnieuw onder druk zetten.

In beleidstermen betekent dit: schapenbegrazing is geen permanente oplossing. Het is een tijdelijke maatregel, die alleen werkt in samenhang met slim bodembeheer, monitoring van nutriënten, en eventueel gerichte aanvulling van schaarse mineralen. Anders herhalen we de geschiedenis, maar dit keer zonder herstelmechanismen als zandverstuiving of plaggen.

Dus …

Schapen hebben eeuwenlang het Nederlandse heidelandschap mede vormgegeven. Ze maakten het mogelijk om stikstof en fosfaat van de heide naar de akkers te transporteren. Maar het systeem was gebaseerd op roofbouw, waarbij bodemverarming slechts kon worden tegengegaan door grootschalige arbeid, zandtransport en natuurlijke verstuiving. Vandaag denken we opnieuw na over het nut van schapen, nu als instrument om stikstof uit natuurgebieden te halen. Maar wie alleen naar stikstof kijkt en de fosfaatbalans vergeet, loopt opnieuw het risico op uitputting.

De geschiedenis van de heide is daarmee een les in systeemdenken. Stikstof, fosfaat, bodem, menselijk gebruik, cultuurgeschiedenis — het is één geheel. Eenvoudige oplossingen bestaan niet. Maar als we het verleden goed begrijpen, kunnen we betere keuzes maken voor de toekomst.

Plaats een reactie