Er wordt in Den Haag, bij LTO, in ministeries en zelfs binnen delen van de wetenschap een steeds herhaalde waarheid rondgepompt: Nederland moet in 2030 of 2035 zo’n 42 tot 46 procent ammoniak reduceren. Het wordt gebracht als een hard cijfer, bijna natuurwetenschappelijk. Maar wie even dieper kijkt, ziet dat dit getal rust op een filosofische zandplaat. Er is sprake van een cirkelredenering: men doet alsof het model (AERIUS/OPS) de werkelijkheid perfect kent, en gebruikt vervolgens de uitkomst van dat model als bewijs dat de werkelijkheid echt zo is. Zo creëert de politiek, ondersteund door adviesorganen en soms ook landbouworganisaties, een soort zelfgekozen realiteit.
Laat ik duidelijk zijn: ik ben niet tegen emissiereductie. Integendeel. Rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden waar aantoonbare schade is, moet de uitstoot fors omlaag. En in een aantal hotspots — zoals de Peel en de Gelderse Vallei — ligt het voor de hand om stevig in te grijpen. Ook landelijk wat reductie? Prima. Maar het idee dat een uniform landelijk percentage het antwoord is, klopt niet. Het is ecologisch zwak, juridisch riskant, economisch duur en bestuurlijk onhoudbaar.
Waar komt dat getal van 42–46% eigenlijk vandaan?
Dat beroemde percentage komt niet uit het bodemleven, een satellietmeting of een veldonderzoek op de Veluwe. Het komt uit twee aannames:
- De kritische depositiewaarde (KDW) per habitat is dé bepalende factor voor natuurkwaliteit.
Andere factoren zoals verdroging, beheer, verzuring, stikstofkringlopen in de bodem, recreatiedruk, wildvraat of bosbeheer worden verwaarloosd of op z’n minst ondergeschikt gemaakt. Natuur wordt gereduceerd tot één getal: hoeveel stikstof mag hier maximaal neerslaan? - Het rekensysteem AERIUS (met daaronder het atmosferische model OPS) kan de depositie op een habitat betrouwbaar berekenen.
Alsof de atmosfeer, meteorologie en biochemie zich keurig voegen naar onze formules. AERIUS rekent aan fracties van mol per hectare, terwijl meetnetten grote onzekerheden laten zien. Toch wordt het model gebruikt alsof het tot op de tiende mol kan voorspellen wat er op een heideveldje neerkomt.
Als je deze twee aannames accepteert, dan volgt daaruit vanzelf dat Nederland landelijk 42–46% ammoniakuitstoot moet reduceren om overal onder de KDW te komen. Maar dat is precies de denkfout: we behandelen aannames als feiten, en bouwen er beleid met enorme maatschappelijke gevolgen op.
Waarom ik dat problematisch vind
Ik verzet me niet tegen het doel — een gezonde natuur en schonere landbouw — maar tegen de middel-doelverwarring. We streven naar 42–46% reductie niet omdat het ecologisch is aangetoond dat dát nodig is voor herstel van natuur, maar omdat het model dat uitrekent onder de aanname van één-factor-denken (stikstofdepositie). De werkelijkheid is veel complexer: natuurkwaliteit hangt af van waterstand, bodemleven, beheer, historische belasting, invasieve soorten en klimaatverandering. Stikstof is belangrijk, maar nooit alléén.
Daarnaast is het juridisch riskant. Als het beleid volledig leunt op een model dat geen directe causaliteit meet in de natuur, dan bouw je op drijfzand. Het risico: niet-werkende maatregelen, ongelijkheid tussen boeren, juridische procedures en vooral verlies van vertrouwen. Boeren zien dat het systeem een parallelle werkelijkheid creëert — een SimCity met stikstofpixels — terwijl zij op hun erf iets heel anders ervaren.
Generiek beleid is duur en niet effectief
Wanneer je stikstof als nationaal probleem behandelt en een uniform percentage (bijvoorbeeld 46%) oplegt aan alle boeren in Nederland, krijg je drie effecten:
- Het is ecologisch inefficiënt. In gebieden zonder kritieke natuurdruk levert het weinig milieuwinst op. In kwetsbare bufferzones juist te weinig, omdat daar veel meer nodig is dan 46%.
- Het is economisch oneerlijk. Boeren in Zeeland, Friesland of West-Brabant worden even hard geraakt als boeren rond De Peel of Veluwe, terwijl de natuurdruk totaal verschillend is.
- Het belemmert innovatie. Als iedereen hetzelfde moet reduceren, verdwijnt de prikkel om maatwerk te ontwikkelen, technieken te testen en samen met gebiedspartners natuur en landbouw opnieuw in balans te brengen.
Hoe denk ik dat het wél moet?
Laat ik mijn eigen visie kort en helder formuleren:
- 1. Verminder emissies fors rond echte probleemgebieden.
Bijvoorbeeld binnen 0,5 kilometer rond kwetsbare heide- of hoogveenrestanten waar ammoniak daadwerkelijk schade veroorzaakt. Hier moet je niet praten over 40% maar soms over 70–90% reductie — maar gericht dus, niet landelijk. - 2. Hanteer gebiedsgerichte aanpak in hotspots.
De Peel, Gelderse Vallei, delen van Overijssel en Noord-Brabant. Hier is de vee- en mestdichtheid extreem, de bodem verzuurd en de ecologische staat zwak. Alleen hier geven generieke maatregelen géén oplossing — maar maatwerk wél. - 3. Landelijk kan de emissie ook omlaag, maar als bijvangst.
Door betere stalsystemen, mestinjectie, voeroptimalisatie en innovatie. Maar dat moet een gevolg zijn van praktische verbeteringen, niet het primaire politieke doel met een exact percentage erop. - 4. Laat de KDW los als enige stuurgetal voor beleid.
Kijk naar feitelijke Staat van Instandhouding, bodemchemie, vegetatieontwikkeling en beheer. Als een heide verzuurd is, moet je soms kalk strooien of plaggen — niet alleen emissies beperken. - 5. Gebruik AERIUS voorzichtig en alleen als één van de hulpmiddelen, niet als waarheid.
Het systeem is bruikbaar voor globale analyses op grotere schaal, maar niet voor vergunningen op bedrijfsniveau of voor exacte uitspraken over 0,005 mol. De realiteit is robuuster dan het model.
Waarom die filosofische cirkelredenering gevaarlijk is
Wat mij stoort, is dat sommige beleidsmakers en zelfs wetenschappers gevangen lijken in een modelrealiteit. De stap gaat als volgt:
- We veronderstellen dat stikstofdeposities (via AERIUS) de natuur bepalen.
- Vervolgens gebruiken we AERIUS om uit te rekenen dat 46% reductie nodig is.
- Daarna zeggen we: “Zie je wel? Het model toont het aan.”
Maar dat model berekent alleen wat wij erin stoppen. Het is geen empirische natuurmeting, geen veldobservatie, geen satellietbeeld van vegetatieveranderingen. En toch is het nu de basis van wetgeving, subsidie-eisen, vergunningen en soms zelfs gerechtelijke uitspraken.
Deze cirkelredenering leidt tot tunnelvisie: alles draait om depositie, dus vergeten we andere oorzaken van natuurprobleem zoals verdroging (Veluwe), gebrek aan beheer (struikheide verruigt), of structureel te lage grondwaterstanden (Brabant, Twente). In die gevallen kun je stikstof nog verder reduceren, maar de natuur blijft achteruitgaan.
De rol van LTO en politiek
LTO heeft lange tijd zelf het woord “generieke emissiereductie” gebruikt. Dat helpt niet. Want wie generiek zegt, krijgt generiek beleid. Tegelijk zie ik ook dat LTO de laatste tijd voorzichtig is gaan verschuiven richting gebiedsgericht denken, maar het is niet consequent. Het ministerie en sommige partijen in de Kamer blijven echter vasthouden aan dat ijzige percentage van 46%.
Waarom? Omdat het politiek eenvoudig is: één getal, één doel, één meetlat. Het past in PowerPoints en praatshows. Maar het past niet bij de werkelijkheid van boeren, natuur en landschap.
Wat als we het omdraaien?
Stel dat we niet beginnen bij “hoeveel procent moet Nederland reduceren?” maar bij: “Waar is de natuur echt onder druk — en wat helpt die natuur nu het meest?”
Dan krijg je een compleet ander verhaal:
- Op de Veluwe blijkt vooral sprake van verzuring, uitdroging, vergrassing, gebrek aan heidebeheer.
- In De Peel speelt vernatting, hoogveenherstel en hydrologisch herstel.
- In de Gelderse Vallei speelt intensieve veehouderij pal naast Natura 2000. Hier heeft emissiereductie direct effect, mits binnen enkele kilometers.
- In Friesland en Zeeland zijn grote delen van de natuur juist afhankelijk van agrarisch beheer — daar is samenwerking met boeren cruciaal.
En wat doen we met de plekken waar natuur écht zuur is?
Als een groot deel van de Veluwse bodem te zuur is, dan kun je twee dingen doen:
- Tien jaar wachten tot alle ammoniakuitstoot is weggereduceerd en hopen dat de bodem vanzelf herstelt.
(Spoiler: dat gebeurt niet.) - Actief beheer toepassen: kalk strooien, plaggen, maaien, vernatting herstellen, of delen van het bos omvormen.
Dat werkt aantoonbaar sneller, effectiever en is goedkoper.
Maar dit soort beheer komt nauwelijks terug in de nationale discussie, omdat stikstof alle zuurstof uit het debat zuigt.
Conclusie: we moeten uit de AERIUS-SimCity ontsnappen
Zolang we blijven vasthouden aan het idee dat één model (AERIUS) en één getal (KDW) bepalen hoeveel procent we moeten reduceren, blijven we rondjes lopen. We sluiten onszelf op in een computersimulatie van Nederland, terwijl buiten die simulatie boeren, natuurbeheerders en burgers de echte wereld ervaren.
Ik pleit voor een volwassen aanpak waarin we:
- Emissies stevig verlagen waar het echt moet.
- Gebiedsgericht werken, met boeren aan tafel.
- De staat van de natuur beoordelen op basis van ecologie, niet alleen rekenpixels.
- AERIUS gebruiken als hulpmiddel, niet als rechter.
- En vooral: stoppen met het dogma van generiek 42–46%.
We kunnen tientallen procenten reduceren — ja graag zelfs — maar als resultaat van logisch beleid, niet als vooraf opgelegd politiek percentage. Wie blijft vasthouden aan dat ene cijfer, zit gevangen in een filosofische cirkelredenering. Ik kies ervoor om eruit te stappen.

Plaats een reactie