Een gezonde bodem is de stille motor onder alles wat groeit. Of het nu gaat om een akkerbouwperceel in Zeeland, een zandige esgrond in Drenthe of een heideveld op de Veluwe: de kwaliteit van de bodem bepaalt hoeveel water een gebied kan vasthouden, welke voedingsstoffen beschikbaar zijn, hoeveel CO₂ wordt opgeslagen en hoe rijk het bodemleven is. Lange tijd richtte bodemonderzoek zich vooral op landbouwkundige vragen. De boer wilde weten hoeveel stikstof, fosfaat of kalium een gewas nodig had en hoe hoog het gehalte organische stof was. Maar in een tijd waarin landbouw, biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatverandering steeds sterker met elkaar verweven raken, is die beperkte blik niet langer voldoende.
Moderne bodemanalyses maken een veel breder beeld mogelijk. Niet alleen landbouwbodems, maar ook natuurgronden worden steeds vaker onderzocht op hun volledige “gezondheidsstatus”. Dat is nodig, want zowel boeren als terreinbeheerders worstelen met vergelijkbare vragen: hoe houd ik mijn bodem productief zonder hem uit te putten? Hoe voorkom ik verzuring of vervuiling? Hoe bouw ik bodemleven op? En hoe meet ik of mijn beheer werkt?
Het recente onderzoek van Reijneveld & Oenema (2025), uitgevoerd in samenwerking met Eurofins, laat zien hoe ver de techniek inmiddels is gevorderd en hoe een nieuw type bodemgezondheidsanalyse de brug kan slaan tussen landbouw, natuurbeheer en beleid.
Van bodemvruchtbaarheid naar bodemgezondheid
De verschuiving van klassieke bodemvruchtbaarheid naar het bredere begrip bodemgezondheid is een van de grootste veranderingen in het denken over bodems. Waar bodemvruchtbaarheid vooral draait om de beschikbaarheid van nutriënten voor gewassen, richt bodemgezondheid zich op de capaciteit van een bodem om ecosysteemdiensten te leveren. Dat zijn functies zoals waterzuivering, klimaatregulatie, koolstofopslag, biodiversiteitsbevordering en natuurlijk ook voedselproductie. Een gezonde bodem doet al die dingen tegelijk en kan bovendien schommelingen opvangen, zoals droogte, neerslagpieken of stikstofschommelingen.
Om die reden volstaat het meten van een paar chemische parameters niet meer. Bodemgezondheid vraagt om een integrale analyse van fysische, chemische én biologische kenmerken. Dat is precies waar moderne laboratoria het verschil maken.
Nieuwe technologieën geven een rijker beeld van de bodem
Dankzij een combinatie van drie analysetechnieken – near-infrared spectroscopy (NIRS), CaCl₂-extracties en een geïntegreerd gezondheidssysteem – is het mogelijk om de bodem veel completer te karakteriseren dan vroeger.
Een snellere en nauwkeurigere scan met NIRS
Near-infrared spectroscopy werkt op een manier die eerder thuishoorde in de voedingsmiddelenanalyse dan in de bodemkunde. Gedroogde en gezeefde grond wordt blootgesteld aan infrarood licht. Elk onderdeel van die grond – van organische stof tot kleimineralen, van voedingsstoffen tot microbieel materiaal – reflecteert dat licht op een specifieke manier. Door deze patronen te koppelen aan tienduizenden referentiemonsters ontstaat een zeer nauwkeurig model dat in één analyse tientallen bodemparameters weet te bepalen.
Het bijzondere is dat de nauwkeurigheid vaak bijna gelijkwaardig is aan die van traditionele chemische metingen. De correlatie tussen NIRS-resultaten en referentiemethoden is voor veel parameters hoger dan 0,95. Daarmee wordt NIRS een krachtige en bovendien betaalbare methode om niet alleen landbouwgronden, maar ook natuurgebieden routinematig door te lichten.
Wat planten werkelijk kunnen opnemen: de kracht van CaCl₂-extracties
NIRS geeft een breed overzicht, maar het vertelt niet alles. Daarom wordt een tweede stap uitgevoerd: een extractie met 0,01 M CaCl₂. Deze onschuldige zoutoplossing bootst het natuurlijk bodemvocht na en laat zien welke elementen echt in oplossing zijn en dus direct beschikbaar voor planten. Dat verschilt aanzienlijk van totaalgehalten, die weinig zeggen over opname door wortels.
Met CaCl₂-extracties worden alle belangrijke macro- en micronutriënten gemeten, maar ook elementen als selenium, cobalt en zelfs zware metalen zoals cadmium, lood en nikkel. Vooral dat laatste is voor natuurbeheerders cruciaal. De beschikbaarheid van zware metalen blijkt sterk afhankelijk van de pH. Bodems met lage pH – typisch voor heide- en bosgebieden – kunnen relatief hoge concentraties oplosbare metalen bevatten, zelfs wanneer het totaalgehalte laag is. Dat kan effecten hebben op bodemleven, planten, grazers en de voedselketen.
Van losse metingen naar een integraal beeld: het Soil Health Indicator-rapport
De derde stap is het samenstellen van een uitgebreid bodemgezondheidsrapport. Dit rapport legt verbanden tussen alle gemeten parameters en plaatst ze in zeven grote thema’s: fysica, biologie, koolstof, nutriënten, zware metalen, beheeradvies en een samenvattende ABCDE-score. Die score is gebaseerd op een voorstel van de Europese Commissie en maakt het mogelijk om bodems te classificeren van “A: zeer gezond” tot “E: zwaar gedegradeerd”.
Opmerkelijk is dat in de dataset die voor de methodevalidatie is gebruikt, slechts een klein deel van de Nederlandse bodems in categorie A valt. Ongeveer 6% scoort uitstekend, terwijl aan de onderkant ongeveer 2% in de categorie E belandt. Dat betekent dat veel bodems wel functioneren, maar dat er ruimte is voor verbetering qua koolstofbalans, pH, biodiversiteit of nutriëntenbeheer.
Wat leren deze moderne analyses ons over Nederlandse landbouwbodems?
Landbouwgronden blijken in de regel behoorlijk goed te scoren op structuur, nutriëntenbeschikbaarheid en waterhuishouding. Dat is niet verrassend: deze bodems worden actief beheerd, bemest en onderhouden. Toch komen verrassende inzichten uit de analyses. Zo blijkt uit CaCl₂-metingen dat de beschikbaarheid van micronutriënten zoals zink, mangaan of borium vaak beperkend kan zijn, terwijl die in klassieke bodemonderzoeken soms onzichtbaar blijven. Ook wordt zichtbaar dat hoge fosfaatgehalten niet altijd betekenen dat fosfaat ook beschikbaar is; de binding aan ijzer- en aluminiumoxiden speelt daarbij een sleutelrol.
Verder valt op dat organische stofgehalten, hoewel in veel gebieden redelijk op peil, lang niet altijd voldoende hoog zijn om de bodemweerbaarheid op lange termijn te waarborgen. De verhouding tussen klei en organische koolstof (de SOC/klei-ratio) blijkt daarbij een robuuste indicator. Lage waarden wijzen op bodems die gevoelig zijn voor afbraak, verdichting of erosie. Hogere waarden duiden juist op een stabielere structuur.
En wat zegt dit over natuurgronden?
In natuurgebieden is de situatie anders en vaak complexer. Heidevelden en bossen hebben van nature een lage pH, maar door atmosferische depositie is deze verzuring de afgelopen decennia versterkt. Uit de CaCl₂-analyses blijkt dat deze lage pH ervoor zorgt dat zware metalen zoals aluminium, cadmium of nikkel veel gemakkelijker oplossen. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor het bodemleven, dat juist essentieel is voor humusopbouw, nutrientencycli en veerkracht van het ecosysteem.
De biologische analyses (via PLFA-profielen) tonen bovendien aan dat het bodemleven in natuurgebieden vaak minder divers en minder actief is dan in landbouwbodems. Dat lijkt paradoxaal, maar het hangt samen met de lagere pH, het lagere nutriëntenniveau en de aanwezigheid van toxische metalen in oplossing. Het laat zien dat natuurbeheer fundamenteel andere uitdagingen kent dan landbouwbeheer.

Waarom deze nieuwe bodemgezondheidsanalyses waardevol zijn
Voor boeren betekent een dergelijk integrale analyse dat zij met veel meer precisie kunnen bemesten, organische stof kunnen opbouwen en risico’s op opbrengstderving kunnen verkleinen. Het inzicht in bodemstructuur en waterhuishouding helpt bovendien om betere keuzes te maken in grondbewerking, gewasrotatie en klimaatslim beheer.
Voor natuurbeheerders levert dezelfde analyse een instrument op waarmee herstelmaatregelen beter kunnen worden onderbouwd. De vraag of bekalking zinvol is, of organische stof moet worden aangevoerd, of dat stikstof juist moet worden afgevoerd via plaggen, wordt door deze metingen veel beter beantwoord dan met traditionele bodemanalyses. Ook monitoring van zware metalen en microbieel bodemleven wordt hiermee eindelijk routinematig mogelijk.
Beleidsmakers tenslotte hebben er belang bij dat bodemgezondheid niet wordt afgemeten aan één getal – zoals een KDW of enkelvoudige pH-meting – maar aan het totale functioneren van de bodem. Dat maakt maatregelen effectiever en minder afhankelijk van abstracte modeluitkomsten.
Een bodem die je begrijpt, kun je beter beheren
De nieuwe generatie bodemanalyses van onder andere Eurofins laat zien dat bodemgezondheid meetbaar en beheersbaar wordt, mits we bereid zijn om verder te kijken dan de klassieke parameters. Door fysische, chemische en biologische aspecten integraal te beoordelen ontstaat een compleet beeld van de bodemkwaliteit, ongeacht of het een graanakker, veengrond, natuurgebied of grasland betreft.
In een tijd waarin de spanning tussen landbouw, natuur en klimaat groot is, zijn zulke feitelijke en complete metingen essentieel. Ze geven inzicht, richting én handelingsperspectief. En misschien nog belangrijker: ze maken zichtbaar dat de bodem geen abstract begrip is, maar een levend systeem dat reageert op beheer, beleid en gebruik.
Als we werkelijk duurzaam willen omgaan met onze leefomgeving, begint dat met het begrijpen van de bodem waarop we staan.

Plaats een reactie