Geïnspireerd op een het artikel “De opinie van Jaap Majoor”
Steeds meer boeren hebben het gevoel dat de politiek in Den Haag bezig is met een stille, onzichtbare sanering van de landbouw. Niet via een enkele directe maatregel, maar via een opeenstapeling van regels, restricties, onzekerheden en financiële lasten die het voortzetten van een bedrijf bijna onmogelijk maken. Het resultaat is een sluipend proces waarin boeren niet worden uitgekocht, maar simpelweg wegzakken onder de druk van regelgeving, marktvolatiliteit en beeldvorming. Veel ondernemers ervaren dat als een langzame, bureaucratische manier om de landbouw uit Nederland te laten verdwijnen.
Een van de meest besproken voorbeelden is het zogeheten Holman-wetsvoorstel, waarin staat dat mest niet verder dan vijftig kilometer mag worden vervoerd. Wat in Den Haag wordt gepresenteerd als een logische, regionale verduurzamingsstap, ondermijnt in de praktijk het complete agrarische systeem. Veehouders zitten lang niet altijd in de buurt van akkerbouwgebieden; het is juist een kracht van Nederland dat akkerbouw en veehouderij elkaar aanvullen. Door een harde kilometergrens valt die natuurlijke samenwerking uiteen. Akkerbouwers raken mest kwijt en zitten met tekorten, terwijl veehouders hun mest niet meer kwijt kunnen en geconfronteerd worden met torenhoge afzetkosten. Een melkkoe produceert 28 kubieke meter mest per jaar, en bij afzetkosten van 35 euro per kubieke meter loopt dat op tot bijna duizend euro per koe. Dat komt neer op bijna tien cent per liter melk, op een melkprijs die rond de vijfenveertig cent schommelt. Alleen deze maatregel al duwt veel bedrijven richting financiële onhaalbaarheid.
Daar bovenop komt de aanscherping van de grondgebondenheid. Waar boeren jarenlang 250 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare mochten gebruiken, wordt dat nu teruggebracht naar 170 kilo. Dat klinkt als een technische wijziging, maar voor veel bedrijven betekent het dat zij een fors deel van hun eigen mest niet meer op hun eigen land kwijt kunnen. Een gemiddeld melkveebedrijf zou ongeveer dertig procent meer grond moeten aankopen om binnen de regels te blijven. Voor een boer met 115 koeien op 60 hectare betekent dat 18 hectare extra. Tegen de huidige grondprijzen van meer dan honderdduizend euro per hectare komt dat neer op een investering van 1,8 miljoen euro, met jaarlijkse lasten van ongeveer 95.000 euro. Omgerekend betekent dit een structurele kostenstijging van acht cent per liter melk. Tel daar de bewerkingskosten, waterschapslasten en het feit bij op dat veel boeren geen extra voer nodig hebben en de opbrengsten van dat extra land dus niets toevoegen. De verplichting tot natuurinclusieve landbouw — in de praktijk nóg meer grond kopen — maakt het plaatje alleen zwaarder.
Wat het beeld verder verergert, is de onzekere en instabiele markt. Waar landbouwprijzen vroeger vooral werden bepaald door vraag en aanbod, spelen nu geopolitieke handelsoorlogen een steeds grotere rol. Tarieven, sancties, blokkades en internationale machtsblokken beïnvloeden de markt en zorgen ervoor dat boeren geen stabiele prijsvorming meer hebben. Daarbovenop komt een overheid die voortdurend nieuwe regels introduceert, variërend van rustgewassen tot strenge deadlines voor vanggewassen en forse kortingen op de mestplaatsingsruimte bij graslandvernieuwing. Boeren zeggen steeds vaker dat zij hun eigen regels niet meer begrijpen; specialisten, boekhouders en consultants moeten hen uitleggen wat wel en niet mag. Dat is een ongezonde situatie voor een sector die historisch gewend is aan ondernemerschap, vakmanschap en autonomie.
Minstens zo zwaar weegt de beeldvorming. In mediaberichtgeving worden boeren vaak neergezet als vervuilers, milieucriminelen of achterhoede van de geschiedenis. Elk incident wordt uitvergroot, terwijl successen, innovatie en verbeteringen onderbelicht blijven. De metafoor van de ambulance die onderweg naar een ongeluk te hard rijdt, is treffend: media kunnen dezelfde handeling afschilderen als roekeloos gedrag of als daad van hulpverlening, afhankelijk van de framing. In het landbouwdossier overheerst al jaren het negatieve frame. Bezwaren worden nauwelijks genuanceerd, wetenschappelijke geluiden die minder somber zijn over de staat van de natuur krijgen zelden aandacht, en beleid wordt gepresenteerd alsof landbouw een bedreiging is die moet worden teruggedrongen.
Ook rond de Kaderrichtlijn Water overheerst simplificatie. Nederland hanteert strengere normen dan de Europese Unie, ligt geografisch in het laagste deel van Europa en ontvangt al het water uit bovenliggende gebieden. Als Duitsland water afvoert dat binnen EU-normen schoon genoeg is, komt dat in Nederland automatisch binnen als ‘te vuil’ volgens onze strengere normen. Dat nuancepunt haalt zelden de krant. Evenmin het feit dat riooloverstorten bij hevige regenval enorme hoeveelheden ongezuiverd water lozen. Toch wordt consequent de vinger naar boeren gewezen. Wie werkelijk alle waterkwaliteit naar de strengste normen wil terugbrengen, zal moeten investeren in helofytenfilters, rietvelden en waterzuiverende infrastructuur. Dat debat wordt nauwelijks gevoerd.
En dan is er nog de nieuwe landbouwvisie die door verschillende politieke partijen wordt gesteund. Minder gewasbeschermingsmiddelen, minder kunstmest, meer strokenlandbouw. Het klinkt modern en milieuvriendelijk, maar vrijwel iedere agronomische analyse laat zien dat zulke maatregelen leiden tot lagere opbrengsten, hogere kosten en minder efficiënt gebruik van schaarse landbouwgrond. Nederland — een land met een hoge bevolkingsdichtheid — kan zich dat nauwelijks permitteren zonder voedselprijzen fors te laten stijgen en afhankelijkheid van buitenlandse import te vergroten. Terwijl voedselzekerheid wereldwijd juist steeds kwetsbaarder wordt door klimaatverandering, bodemuitputting, conflicten en afnemende beschikbaarheid van kunstmeststoffen zoals kali en fosfaat, kiest Nederland voor het verkleinen van zijn eigen productiecapaciteit.
Het geheel voelt voor veel boeren als een zwaard van Damocles. Niet één regel, maar de optelsom van tientallen maatregelen maakt het onmogelijk om met vertrouwen verder te gaan. Boeren die al generaties lang werken aan voedselproductie, innovatie en landschapsbeheer, ervaren dat hun werk maatschappelijk niet meer wordt gewaardeerd. Het idee dat de landbouw “veel ruimte inneemt en weinig bijdraagt aan de schatkist”, zoals sommige politici hardop verkondigen, doet geen recht aan de werkelijkheid. Achter iedere boer schuilt een keten van verwerkers, transporteurs, handelaren en foodbedrijven. De landbouw vormt een pijler onder de Nederlandse economie en handelsbalans. Als de boer verdwijnt, verdwijnen ook deze ketens.
Terwijl de wereldbevolking richting tien miljard groeit en extreme weersomstandigheden steeds vaker leiden tot mislukte oogsten, kiest Nederland ervoor zijn meest efficiënte voedselproducenten te beperken, te ontmoedigen en financieel in het nauw te drijven. Dat is moeilijk te rijmen met mondiale verantwoordelijkheden, economische logica en toekomstig voedselbeleid.
De vraag die blijft hangen is eenvoudig: willen we als land nog boeren, of willen we dat niet meer? Als het antwoord onzeker blijft, betaalt de boer de prijs. En dat doet pijn, niet alleen op het platteland, maar uiteindelijk in de portemonnee en het bord van iedere Nederlander.
Boeren worden in sommige politieke en journalistieke kringen weggezet als probleem, maar voor miljoenen Nederlanders zijn ze een fundament: van voedselzekerheid, van het landschap, van regionale economieën. Het minste wat we kunnen doen is hun zorgen serieus nemen, eerlijk kijken naar de gevolgen van beleid, en erkennen dat deze sector méér is dan een kostenpost in een spreadsheet. Het is een beroep, een cultuur, een familie-erfenis, een plek in de samenleving.
Of zoals Jaap Majoor het zegt: boeren moeten volhouden. En het platteland staat achter hen, ook als de stad het soms niet ziet.

Plaats een reactie