Deel 1 ging specifiek over stikstof. Dit is een algemenere opinie.
Er is een opvallende consensus ontstaan rond het rapport De route naar toekomstige welvaart van Peter Wennink. Zowel in de uitgebreide kritische synthese op www.food4innovations.blog als in de opiniestukken van Bart Burggraaf en Lex Hoogduin wordt dezelfde conclusie getrokken: de diagnose is scherp, maar de oplossingen zijn precies verkeerd gekozen. Dat maakt het rapport interessanter dan een doorsnee beleidsstuk, maar ook gevaarlijker. Want een juiste diagnose met een verkeerde therapie leidt niet tot herstel, maar tot verergering.
De diagnose: Nederland zit vast
Over de probleemanalyse bestaat weinig discussie. Nederland loopt vast in juridisering, in traagheid, in bestuurlijke verlamming. Grote projecten komen niet van de grond. Productiviteitsgroei stagneert. Publieke infrastructuur blijft steken in procedures. Het vertrouwen van burgers en ondernemers in de overheid neemt af. Wie dagelijks werkt met vergunningen, investeringen of innovatieprojecten herkent dit onmiddellijk.
Beide artikelen onderstrepen dit punt expliciet. Het rapport beschrijft een land waarin besluitvorming steeds complexer wordt, waarin overlegstructuren zich opstapelen en waarin de overheid moeite heeft om nog daadwerkelijk te handelen. Dat beeld klopt.
Maar juist omdat die diagnose klopt, wordt de vervolgstap cruciaal.
De reflex: meer sturing, meer selectie, meer instituties
Wat volgt in het rapport-Wennink is geen breuk met het bestaande bestuursdenken, maar een intensivering ervan. De voorgestelde oplossingen draaien vrijwel allemaal om meer centrale regie: een nationale investeringsbank, een nieuw innovatie-agentschap, strategische domeinkeuzes, versnelde procedures voor door de staat aangewezen projecten, en een expliciete rol voor de overheid als richtinggevende actor in de economie.
Burggraaf en Hoogduin typeren dit scherp als “Draghi in de polder”: een technocratische poging om economische dynamiek te organiseren via nieuwe overleg- en coördinatiestructuren. De synthese-analyse komt tot een vergelijkbare conclusie: het rapport erkent dat Nederland vastloopt in regels en overleg, maar concludeert vervolgens dat de oplossing ligt in nog meer regels en overleg, zij het slimmer georganiseerd.
Dat is de kernfout.
De maakbaarheidsillusie keert terug
Onder deze oplossingsrichting ligt een oude overtuiging verscholen: dat de economie in essentie maakbaar is, mits de overheid de juiste analyses maakt, de juiste sectoren selecteert en voldoende coördinerende macht organiseert. Het rapport spreekt over vier strategische domeinen die onze toekomstige welvaart moeten dragen. Dat klinkt rationeel, maar is fundamenteel problematisch.
Niet omdat die domeinen per se onzinnig zijn, maar omdat innovatie en productiviteitsgroei zich niet laten afdwingen via selectie vooraf. Zoals beide artikelen benadrukken: echte innovatie ontstaat uit duizenden decentrale beslissingen, uit experimenten, mislukkingen, onverwachte doorbraken. Door domeinen te benoemen, sluit je per definitie andere ontwikkelingen uit – niet op inhoud, maar op toegang tot kapitaal, aandacht en beleidsruimte.
Dat is geen neutrale keuze, maar een politieke en bestuurlijke gok.
Goede diagnose, verkeerde causaliteit
Een cruciaal punt waarop beide kritieken samenkomen, is de causaliteitsvraag. Het rapport stelt vast dat productiviteit achterblijft en concludeert dat dit vraagt om meer publieke investeringen en gerichte sturing. Maar die conclusie is niet logisch dwingend. Zoals Burggraaf en Hoogduin terecht opmerken, kan stagnatie net zo goed het gevolg zijn van te hoge publieke uitgaven, te complexe regelgeving en verdringing van private investeringen.
Ook eerdere Nederlandse ervaringen met staatsinvesteringsbanken en ontwikkelingsfondsen laten dit patroon zien: publiek kapitaal vervangt privaat kapitaal, maar verhoogt de totale productiviteit nauwelijks. Het rendement blijft lager, de bureaucratische last hoger.
De synthese-analyse legt hier een aanvullende laag overheen: door problemen structureel te framen als coördinatie- en investeringsvraagstukken, blijft de kernvraag buiten beeld – is het systeem zelf niet te zwaar, te complex en te dichtgetimmerd?
Minder staat, niet een slimmere staat
Opvallend is dat het rapport zelf erkent dat Nederland vastloopt in bureaucratie, maar dat inzicht niet durft door te trekken. In plaats van minder overheid, pleit het voor een slimmere overheid. In plaats van minder regels, voor beter afgestemde regels. In plaats van minder instituties, voor centralere instituties.
Beide artikelen stellen daar impliciet een ander perspectief tegenover: echte toekomstbestendigheid vraagt niet om optimalisatie van het bestaande model, maar om reductie. Minder uitgaven, minder belastingen, minder uitzonderingsregimes, minder beleidsambities die juridisch worden vastgezet. En vooral: minder pretentie dat de staat kan bepalen waar economische waarde ontstaat.
Diversiteit als kracht, niet als probleem
Een ander belangrijk punt van overeenkomst is de kritiek op het eenzijdige productiviteitsdenken. Het rapport legt sterke nadruk op hoogproductieve sectoren en kennisintensieve domeinen. Maar een robuuste economie bestaat juist bij de gratie van diversiteit. Laag- en middenproductieve sectoren vervullen cruciale functies: ze maken producten betaalbaar, diensten toegankelijk en arbeidsmarkten flexibel.
Door deze sectoren impliciet als minder wenselijk te behandelen, verengt het rapport het economische perspectief. Beide artikelen waarschuwen dat dit leidt tot kwetsbaarheid in plaats van veerkracht.
De paradox van technocratisch realisme
Misschien is dat wel de grootste ironie van rapport-Wennink. Het presenteert zich als realistisch, nuchter en onideologisch. Maar juist daardoor wordt een diep ideologische keuze verhuld: de keuze vóór centrale sturing en tégen spontane orde. Voor selectie en tegen diversiteit. Voor coördinatie en tegen creatieve destructie.
Beide kritieken maken duidelijk dat deze keuze niet voortkomt uit de diagnose zelf, maar uit een diepgewortelde bestuursreflex. En precies die reflex is wat Nederland al jaren gevangen houdt.
Een andere conclusie ligt voor de hand
Als de diagnose klopt – en dat doet zij – dan vraagt dat niet om een grotere rol van de staat, maar om een kleinere. Niet om nieuwe instituties, maar om het afbouwen van bestaande. Niet om strategische domeinkeuzes, maar om ruimte voor ondernemerschap, falen en onverwachte groei.
De echte vraag is dus niet of Nederland vastloopt. De vraag is of we durven erkennen dat het bestuursmodel zelf onderdeel van het probleem is. Zolang die erkenning uitblijft, blijven rapporten komen met juiste analyses en verkeerde oplossingen.
En dat is misschien wel de meest zorgwekkende conclusie van alles.

Plaats een reactie