Het einde van het jaar is een logisch moment om de balans op te maken. Niet alleen politiek en bestuurlijk, maar ook inhoudelijk. Het stikstofdossier is daar bij uitstek geschikt voor. We zijn inmiddels jaren onderweg, miljarden euro’s verder, en vooral duizenden vergunningen vastgelopen (en dan hebben we het nog niet over de PAS melders) – en toch blijft de kernvraag opvallend vaak buiten beeld: kloppen de aannames waarop het beleid rust eigenlijk wel?
Een recent gesprek in een app-groep over ammoniakdepositie legt precies dat probleem bloot. Het gesprek ging niet over meningen, maar over getallen. Over hectares, kilo’s stikstof, concentraties in de lucht en de simpele, maar vaak vergeten relatie tussen emissie, concentratie en depositie. Wie die relatie serieus neemt, komt tot conclusies die ongemakkelijk zijn voor het huidige beleid.
Laat ik beginnen bij iets ogenschijnlijk eenvoudigs: opname van stikstof door landgebruik. Een bos neemt – afhankelijk van soort, leeftijd en locatie – grofweg 40 tot 50 kilogram stikstof per hectare per jaar op uit de lucht. Grasland zit lager, ergens tussen de 15 en 25 kilogram per hectare. Mais blijft daar waarschijnlijk onder maar zeker is dat niet. Dat zijn geen exotische cijfers, maar waarden die al jaren in de literatuur circuleren. De nuance zit niet in of er depositie plaatsvindt, maar waar en onder welke concentraties.
Die concentraties zijn cruciaal. In agrarisch gebied ligt de ammoniakconcentratie in de lucht aantoonbaar hoger dan in natuurgebieden. Dat is geen waardeoordeel, maar een fysisch gegeven: emissies vinden daar plaats. Hogere concentratie betekent hogere depositie. Bossen die midden in natuurgebieden liggen, “zien” simpelweg een lagere achtergrondconcentratie dan grasland rond veehouderijen. Deposition is daarmee geen abstract landelijk gemiddelde, maar een lokaal proces.
En juist daar wringt het. Jarenlang is volgehouden dat maar liefst 90% van de agrarische ammoniakemissies zou verdwijnen in een diffuse “stikstofdeken” boven Nederland, om elders – vaak in kwetsbare natuur – neer te slaan. Een beeld dat beleidsmatig uiterst effectief is gebleken, maar wetenschappelijk steeds moeilijker te verdedigen valt. Zelfs Jan Willem Erisman heeft inmiddels publiekelijk erkend dat het eerder om zo’n 20% gaat. Dat is geen detail, dat is een orde van grootte verschil.
Wie vervolgens zelf rekent, ziet hoe groot dat verschil werkelijk is. Nederland telt grofweg 2 miljoen hectare landbouwgrond. Neem een gemiddelde depositie van 20 tot 22 kilogram stikstof per hectare per jaar – en laat ik het effect van lokale piekdepositie door de zogenoemde Gaussian plume hier zelfs buiten beschouwing. Dan kom je uit op 40 tot 50 miljoen kilogram stikstofdepositie op boerenland. De totale ammoniakemissie uit de landbouw ligt rond de 90 miljoen kilogram. Dat betekent dat al zonder lokale effecten ruim de helft van de emissies gewoon weer op agrarische grond terechtkomt.
Daarmee komen we bij een tweede hardnekkig misverstand: het effect van de Gaussian plume, de directe neerslag van emissies binnen enkele honderden meters van de bron. Het RIVM houdt het op 4 à 5%. Een UvA-studie kwam – na correcties – uit op circa 9%. Maar wie de fysica serieus neemt en rekent met realistische emissiehoogtes, ruwheid en turbulentie, ziet iets anders: eerder 20 tot 30% van de emissies slaat binnen 500 meter neer. Niet in theorie, maar in de praktijk.

Tel je dat lokale effect op bij de achtergronddepositie, dan kom je landelijk uit op een opmerkelijke conclusie: ergens tussen de 50 en 65% van alle agrarische ammoniakemissies komt weer terecht op boerenland. Dat is geen politieke stelling, maar een rekenkundige. En ja, dat betekent dat het beeld van ammoniak als een stof die massaal “wegwaait” naar natuurgebieden fundamenteel moet worden herzien.
De ruimtelijke verspreiding bevestigt dit beeld. Satellietmetingen laten geen egaal verspreide ammoniakwolk zien, maar duidelijke hotspots boven intensieve landbouwregio’s. Ammoniak blijft lokaal hangen, wordt lokaal opgenomen door gewassen en bodems, of lokaal omgezet in andere stikstofverbindingen. Dat is precies wat je zou verwachten van een reactief, wateroplosbaar gas met een relatief korte verblijftijd in de atmosfeer.
Wat betekent dit alles voor het beleid? In elk geval dat we onszelf geen dienst bewijzen door vast te houden aan simplificaties die misschien bestuurlijk handig zijn, maar fysisch niet kloppen. Het betekent ook dat boeren niet alleen bron zijn, maar óók een sink. Dat landbouwgrond een belangrijk deel van de stikstofkringloop sluit, in plaats van deze open te breken.
Een eindejaarsartikel vraagt om reflectie. De reflectie hier is eenvoudig, maar confronterend: als de cijfers veranderen, moet het verhaal veranderen. En als het verhaal verandert, moet het beleid mee. Vasthouden aan achterhaalde aannames is geen voorzichtigheid, maar stilstand. 2026 vraagt niet om meer emotie in het stikstofdebat, maar om minder dogma en meer rekenen. Dat zou pas een echte nieuwjaarswens zijn.
PS We proberen actief in 2026 door te gaan met stikstofinfo.net en met wetenschap en opinies over natuur(beheer). Hulp blijft echter nodig, dank!

Plaats een reactie