Rapport-Wennink en Over landbouw, ideologie en het vergeten fundament van Europese relevantie

Het rapport-Wennink wordt gepresenteerd als een realistische analyse van de toekomst van Nederland en Europa in een snel veranderende wereld. In werkelijkheid leest het rapport vooral als een intellectuele capitulatie. Niet voor China of de Verenigde Staten, maar voor een zelfgekozen narratief waarin Europa zijn eigen productieve fundamenten systematisch wegdefinieert. Nergens wordt dat zo zichtbaar als in de manier waarop landbouw – expliciet of impliciet – wordt behandeld: als een achterhaald domein, een last uit het verleden, iets wat we ons moreel niet meer kunnen permitteren.

Dat is geen neutrale analyse. Het is een ideologische keuze.

Geen ruzie, maar een botsing van wereldbeelden

Laat één misverstand meteen worden rechtgezet. De Verenigde Staten maken geen ruzie met Europa. Europa vindt dat Amerika ruzie maakt. Dat verschil is essentieel. Wat zich voltrekt is geen diplomatieke driftbui, maar een strategische herpositionering in een wereld die niet langer monopolaire trekken vertoont. De VS sorteert voor op een multipolaire wereldorde waarin economische macht, grondstoffen, voedselketens en technologische autonomie weer centraal staan.

Europa daarentegen interpreteert deze beweging door een morele bril. Alsof Amerika zich van het wereldtoneel zou terugtrekken. In werkelijkheid gebeurt het tegenovergestelde: de VS herdefinieert zijn kernbelangen en kiest zijn allianties op basis van harde strategische logica, niet op basis van gedeelde waarden alleen.

Dat leidt tot ongemakkelijke conclusies. In een wereld waarin beschavingen, culturen en economische blokken opnieuw tegenover elkaar komen te staan, is relevantie geen vanzelfsprekendheid meer. En precies daar wringt het rapport-Wennink.

De fundamentele vraag die Wennink ontwijkt

De echte vraag is niet of Europa moreel gelijk heeft. De vraag is of Europa nog iets toevoegt. Wat is onze structurele bijdrage aan welvaart, stabiliteit en strategische autonomie – voor onszelf en voor anderen?

Op die vraag geeft het rapport-Wennink geen overtuigend antwoord. Sterker nog: het lijkt de vraag niet eens serieus te nemen. In plaats daarvan wordt een toekomst geschetst waarin Europa zich specialiseert in kennis, ethiek, regelgeving en high-tech niches, terwijl klassieke productiesectoren – waaronder landbouw – geruisloos worden afgeschreven.

Dat is opmerkelijk. Want als Europa één sector heeft waarin het nog steeds mondiaal excelleert, dan is het juist de landbouw en de daaraan gekoppelde agro-industriële ketens.

Het agrarisch-industriële complex als vergeten kernkracht

Europa beschikt over een uniek agrarisch-industrieel complex. Niet omdat het groot is, maar omdat het technologisch verfijnd, logistiek geïntegreerd en kennisintensief is. Nederland is daarin geen randverschijnsel, maar een knooppunt. Wereldhandel in zaden, genetica, meststoffen, verwerkingstechnologie, voedselverwerking en logistiek loopt voor een aanzienlijk deel via Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en handelsnetwerken.

Dat is geen toevallige erfenis uit het verleden. Het is het resultaat van decennia investeren in precisielandbouw, nutriëntenmanagement, veredeling, voedselveiligheid en ketenregie. Precies die kennis is schaars in de wereld – en steeds schaarser aan het worden.

En wat doen we ermee? We zetten haar bij het grof vuil.

De stikstofobsessie als strategische zelfverarming

De Nederlandse stikstofdiscussie is daar het meest zichtbare symptoom van. We hebben van een technisch-ecologisch vraagstuk een moreel-juridische obsessie gemaakt, volledig losgezongen van mondiale context. Terwijl Nederland wereldwijd tot de absolute top behoort in efficiënt gebruik van kunstmest en nutriënten, reduceren we die expertise tot een binnenlandse schuldvraag.

Dat is strategisch onbegrijpelijk. Als het doel werkelijk is om depositie en milieudruk te verlagen, dan ligt de grootste winst niet op een postzegel binnen onze landsgrenzen, maar in mondiale toepassing van juist die Nederlandse kennis. Dáár kan de wereld werkelijk schoner van worden.

Maar die redenering past niet binnen het dominante Europese narratief, waarin landbouw vooral wordt gezien als probleemsector. Rapport-Wennink ademt diezelfde geest. Niet expliciet polemisch, maar impliciet destructief.

Landbouw als ‘laagwaardige’ sector – een zelfvervullende profetie

Wat in het rapport nauwelijks wordt bevraagd, is hoe we landbouw überhaupt zijn gaan zien als laagwaardig. Alsof voedselproductie iets is wat je moreel overstijgt door er afstand van te nemen. Alsof het reduceren van primaire productie gelijkstaat aan vooruitgang.

Dat is historisch en technologisch onjuist. Slachthuizen, verwerkingslijnen, fermentatiesystemen, mestverwaarding en voedselverwerking zijn geen primitieve relicten, maar hoogontwikkelde industriële systemen. Ja, ze kennen maatschappelijke en ethische vraagstukken. Maar dat geldt net zo goed voor datacenters, chipfabrieken en mijnbouw.

De echte vraag is dus niet: schaffen we ze af? De vraag is: durven we ze verder te ontwikkelen?

De discussie die Europa niet durft te voeren

Waarom voeren we geen serieus gesprek over robotisering, automatisering en AI in slachthuizen? Waarom wordt arbeid vervangen door morele afschaffing in plaats van door technologie? Dat is geen toeval. Het vraagt om een industriële mentaliteit, om ingenieurs, om investeringen – en om acceptatie dat productie onderdeel is van beschaving.

Europa lijkt daar steeds minder toe bereid. In plaats van technologie in te zetten om sectoren te verbeteren, kiezen we voor morele verontwaardiging en beleidsmatige krimp. Rapport-Wennink legitimeert die reflex door landbouw impliciet te positioneren buiten de strategische kern.

Soja, ketens en de echte machtsvraag

Neem soja. Die verdwijnt niet omdat Europa haar moreel afkeurt. De vraag is alleen waarheen de stroom gaat. Als Europa zich terugtrekt, gaat soja richting China. Dat is geen ecologisch statement, maar een geopolitieke realiteit.

Wie de ketens controleert, bepaalt de macht. Wie zich terugtrekt uit primaire ketens, wordt afhankelijk. Dat is de concrete betekenis van wat vaak abstract wordt aangeduid als een “clash of civilizations”. Het gaat niet over retoriek, maar over controle over voedsel, energie en grondstoffen.

Rapport-Wennink lijkt die realiteit te accepteren als noodlot, in plaats van haar te bevragen.

De dominee en de koopman

Volgens Wennink is Europa over tien jaar irrelevant. Als dat werkelijk de diagnose is, dan is morele verontwaardiging een luxe die we ons niet meer kunnen permitteren. Dan vraagt deze tijd om herwaardering van wat ons daadwerkelijk relevant maakt.

Of, om het in goed Nederlands te zeggen: de dominee moet terug de kerk in, en de koopman moet weer de wereldzeeën bevaren. Europa heeft inmiddels genoeg gepreek gehoord. Wat ontbreekt is strategische durf, industriële trots en het besef dat voedselproductie geen schandvlek is, maar beschaving.

En precies dát is de vergeten paragraaf in het rapport-Wennink.

Geef een reactie op luckycrownb4a949e9e7 Reactie annuleren

Eén reactie

  1. luckycrownb4a949e9e7 Avatar
    luckycrownb4a949e9e7

    Beste Wouter,

    Hulde.
    Helemaal correct.
    Volle steun uiteraard.
    Jan

    Opmerking:
    Zou interessant zijn om de strategische agenda van Israel nader te beschouwen

    Like